Date: December 25th, 2014, 11:55 pm
Alle muren om ons heen waren verwoest. Onze spullen lagen verspreid over wat ooit onze kamer was geweest. In de verste verte was geen huis te vinden dat intact was, geen dak dat niet was ingestort. En de foto’s verregenden, de inkt in mijn boeken liep uit, bladeren dwarrelden overal. In een klap was er niets dat we nog bezaten. Alles was van de natuur.
Het besef kwam geleidelijk dat jij naast mij stond, uitkijkend over dezelfde voorstelling als ik. Ik keek je aan en zag de onthutsing in je gezicht. Met open mond stond je je best te doen om je bewust te worden van de situatie, om alles te bevatten.
“We moeten gaan, er is niets dat ons hier nog bindt.”
Ik knikte instemmend, begon rusteloos rond te lopen en alles van betekenis te verzamelen. Ik vond ergens een koffer, of het restant daarvan. Er zat een gat in de bodem en het handvat was afgebroken, maar met een beetje improvisatiekunst zou ik er nog wat van kunnen maken. Verstopt onder de gordijnen die nu met roede en al op de grond lagen vond ik een rol tape, waarmee ik het gat in de bodem dichtte. Ik scheurde een reep stof van de gordijnen zelf, waarmee ik een nieuw hengsel improviseerde. Dit zou kunnen werken, dacht ik. In elk geval voor de komende tijd.
Ik ploos alles uit op zoek naar materiele waarde om de koffer mee te vullen. Ik keerde de bank op zijn kop, veegde het puin van tafel. Ik opende kastdeurtjes en doorzocht de kleinste hoekjes en randjes. Toen alles tot de laatste centimeter was uitgekamd, wierp ik een blik op de koffer en de opbrengst stelde me teleur. Een paar T-shirts, een broek en wat ondergoed. Een kleine verzameling ingelijste foto’s met barsten in het glas. Een nietszeggend boek, dat trouwens niet eens goed was, maar in elk geval functioneel als toiletpapier. Dat was alles. De rest was onbruikbaar, onherkenbaar of onvindbaar. Aan mijn volharding had het in elk geval niet gelegen.
“Veel voller zal je koffer niet raken,” fluisterde je in mijn oor. Je stond ineens achter me terwijl ik knielend op de grond de inhoud van mijn koffer observeerde. Ik draaide me om en keek je aan. Je had je jas al aan en droeg je tas over je schouder.
“Zullen we gaan?”
Wederom knikte ik instemmend. Ik ritste mijn koffer dicht, stond op en trok mijn jas aan. Ik wierp het zelfgemaakte hengsel van mijn koffer over mijn schouder. Ik keek in je ogen en je pakte mijn hand, waarna we naar de voordeur liepen die vreemdgenoeg samen met de kapstok nog overeind stond temidden van al het puin.
Toen we voor de deur stonden en jij hem opende, realiseerde ik me dat we praktisch gezien ook om de deur heen konden lopen, aangezien alle muren eromheen waren ingestort. Toch voelde het over de drempel stappen als een heel belangrijke handeling om te verrichten, alsof we zo benadrukten dat we de ene wereld achter ons lieten en de andere betraden.
En. Dus. Stapten. We. De. Drempel. Over.
Nooit eerder had ik een stap zo bewust gezet. Ik slaakte een zucht van verlichting toen we uiteindelijk buiten stonden, maar tegelijkertijd vreesde ik voor de weg die voor ons lag. We begonnen een stukje te lopen en ik vocht tegen de drang achterom te kijken; naar het schijnt is dat een slecht idee. Zoals wel vaker won mijn hart het gevecht en ik keek toch achterom, door de deuropening naar binnen, naar alles wat ooit van betekenis was geweest. Alles wat ik achterliet…
Plotseling trok een glinsterend voorwerp mijn aandacht. Ik moest weten wat het was, dus ik liet je hand los en rende gauw terug. Ik schoof wat brokstukken aan de kant en haalde het voorwerp er voorzichtig onder vandaan, waarna ik het in mijn hand bewonderde. Het bleek een kompas. Ik glimlachte, blies het stof eraf en klemde mijn hand eromheen.
Jij was intussen een stuk verder gelopen. Ik rende je achterna om je in te halen, pakte je hand en stopte het kompas in mijn jaszak.
We vertrokken samen in de richting van de horizon.
Leave a Reply